EN  |  FR

De sportprestatiekloof tussen de seksen

Een vergelijking van de sportprestaties lijkt onomstotelijk te bewijzen dat mannen betere sporters zijn dan vrouwen. Niet iedereen is er echter van overtuigd dat dat altijd zo zal blijven. Enkele jaren geleden publiceerde het gerenommeerde Nature een artikel waarin werd beweerd dat in 2156 de snelste sprinter op de 100 meter een vrouw zou zijn. De Nederlandse wetenschapper De Koning haalde die prognose recent echter onderuit. Is de sportprestatiekloof tussen de seksen nu wel of niet overbrugbaar?

In 2004 vergeleek de Britse epidemioloog Andrew Tatem met drie collega’s van de Universiteit van Oxford de winnende tijden op de 100 meter sprint over de afgelopen 100 jaar. In die periode verbeterden vrouwen hun prestaties iets sneller dan mannen. Tatem trok de trend door en concludeerde dat vrouwen omstreeks 2156 in staat moesten zijn om mannen op het koningsnummer van de Spelen te onttronen.

Scepticisme

Vele wetenschappers begroetten dit onderzoek met scepticisme. Zij buitelden zowat over elkaar heen om te wijzen op de biologische verschillen tussen beide seksen. Het duurde niet lang of er volgden andere trendanalyses. Onder andere van bewegingswetenschapper Jos De Koning van de VU in Amsterdam. Onlangs publiceerde hij samen met twee anderen een artikel over zijn analyse van de historische resultaten van mannen en vrouwen op de sprintnummers van verschillende sporttakken. De conclusie: de verschillen tussen mannen en vrouwen zijn in de periode van 1952 tot midden jaren negentig inderdaad kleiner geworden, maar sinds het eind van de vorige eeuw is er juist een duidelijke groei van de kloof waar te nemen; van 10,3 procent gemiddeld in de jaren tachtig naar 11,5 procent de afgelopen jaren.

Deze trendbreuk wijten de onderzoekers aan de toegenomen dopingcontroles. Door dopinggebruik waren (vooral Oost-Europese) vrouwen in de jaren zestig tot en met tachtig in staat om het gat te verkleinen. Met de toegenomen controles is het ‘dopingvoordeel’ voor vrouwen echter verdwenen. De Koning concludeert dan ook dat de huidige verschillen in sportprestaties een realistischer afspiegeling zijn van de reële biologische verschillen tussen mannen en vrouwen.

De ‘reële verschillen’ tussen de seksen

Waaruit bestaan dan die ‘reële verschillen’? Sommige zijn duidelijk zichtbaar. Kijk naar de gemiddelde lichaamslengte (mannen: +12 centimeter) en het lichaamsgewicht (mannen: +10 kilo). Andere verschillen zie je niet meteen, maar zijn wel bepalend voor het verschil in sportprestaties.
Ten eerste, mannen hebben een groter maximaal zuurstofopnamevermogen per kilogram lichaamsgewicht. Belangrijke oorzaken zijn:

• hun grotere bloedvolume per hartslag (hun gemiddelde hartvolume is anderhalf keer zo groot als dat van vrouwen en ook qua gemiddelde bloedvolume overtreffen ze de vrouwen (5,5 vs. 4,5 liter);
• hun gemiddeld 10 procent hogere gehalte aan hemoglobine in de rode bloedcellen (verantwoordelijk voor zuurstoftransport naar de spieren);
• en hun gemiddeld 10 procent lagere vetpercentage (minder ‘ballast’).

Daarnaast is gebleken dat vrouwen ongeveer over tweederde van de (absolute) kracht van mannen beschikken. Belangrijkste oorzaak: het testosteronniveau van mannen is gemiddeld ongeveer een factor 10 hoger dan dat van vrouwen. Daardoor kunnen mannen meer spiermassa en spierkracht ontwikkelen. Let wel: per kilogram vetvrije massa hebben vrouwen wel vrijwel dezelfde kracht als mannen.
De lichaamsbouw is een ander niet te onderschatten verschil. Vrouwen hebben een breder bekken en daardoor vaker X-benen. Dat maakt vrouwenlichamen minder geschikt om bijvoorbeeld hard te lopen en vergroot de kans op (vooral knie)blessures.
Nog een verschil: vrouwen menstrueren. Op zich lijkt dat niet van invloed te zijn op de sportprestaties, maar indirect speelt de cyclus wel een rol. Zo’n 20 tot 40 procent van de vrouwen heeft last van het zogeheten ‘premenstruele syndroom’. Dat vrouwen voor en tijdens de menstruatie meer fysieke klachten kunnen hebben, kan de prestaties beïnvloeden. Bovendien lopen menstruerende vrouwen een verhoogd risico op een tekort aan ijzer, dat essentieel is voor de vorming van hemoglobine en het spiereiwit myoglobine (betrokken bij het vrijmaken van energie in de spier).

Discutabel tot slot zijn de verschillen tussen de seksen op het psychologische vlak. Beweerd wordt dat mannen zich beter op één ding kunnen concentreren, terwijl vrouwen hun aandacht over meerdere dingen verdelen. De concentratie per taak is daardoor bij vrouwen lager. In het fitnesscentrum of tijdens de marathon hoeft dit verschil geen drastische implicaties te hebben, maar je kunt je voorstellen dat je hier als mannelijke boogschieter of darter wel je voordeel mee kunt doen.

Vrouwen, wanhoop niet!

Maar, vrouwen, wanhoop niet! Aan het vrouw-zijn zitten ook voordelen. Zo blijkt dat vrouwen zuiniger met energie en vocht kunnen omgaan. Vrouwen lijken tijdens (extreme) duurprestaties hun vetvoorraadje goed te kunnen aanspreken als extra energiebron. Hoe langduriger de prestatie, hoe kleiner het verschil in prestatieniveau.
Daarnaast is gebleken dat er geen verschillen zijn in de opbouw van spieren qua spiervezeltypering en in trainbaarheid. De vooruitgang in kracht kan bij vrouwen juist gunstiger uitpakken, doordat ze een lager uitgangsniveau hebben en zo procentueel gezien meer progressie kunnen boeken.
Tot slot wordt van vrouwen wel beweerd dat ze meer discipline hebben en beter tegen pijn kunnen. Op die gebieden kunnen vrouwen mannen mogelijk nog een lesje leren!

Meer lezen over mannen en vrouwen? Kijk dan ook nog eens hier en hier.