Yo; Parté!
Als je niet op een jaartje kijkt, kun je als fitnesser de komende maanden een feestje vieren. De fitnessbranche in Nederland bestaat dit jaar namelijk een kwart eeuw. Doen jij, en die ongeveer 2,7 miljoen andere leden van de pakweg 1.800 fitnesscentra, er nog goed aan die exponenten van het ‘ik-tijdperk’ te blijven bezoeken of wordt het weer tijd voor de sportvereniging, waar het o zo gezelli is met z’n allen in de naar verschaald bier riekende kleedkamer? En hoe leuk is een feestje eigenlijk met allemaal egootjes?
Natuurlijk is fitnessen al veel ouder dan de kwart eeuw dat er in Nederland in fitnesscentra op basis van een lidmaatschap gezweet en gezweefd wordt. Toch is die kwart eeuw niet zo ver gezocht, want tussen 1980 en 1982 werden de eerste cardiofitnesstoestellen (van het merk Universal) in Nederland geïmporteerd. Daarmee was de driepoot –aerobics, krachttraining en cardiofitness- die de kern vormt van een modern fitnesscentrum compleet. Die driepoot bestond in Engeland al veel langer. In London opende de christelijke organisatie YMCA in 1865 de deuren van hun sportcentrum, waar mannen zich beheerst konden uitleven op bokszakken, stationaire roeiers en natuurlijk het nodige ijzer konden verstouwen. Overigens, zo blijkt uit het een interview in het fitnessvakblad BodyBiz (augustus 2007), reli-fitness is helemaal ‘da bomb.’ Niemand minder dan dr. Kenneth Cooper, de man die in zijn boek Aerobics in 1968 als een van de eersten de gezondheidsvoordelen van duursporten onderzocht, is een fervent pleitbezorger van de combinatie geloven en fysieke inspanning.
Ik, ik, ik
Enig narcisme is een lid van een fitnesscentrum natuurlijk niet
vreemd. Begrijpelijk, want de met name Amerikaanse sportscholen,
de voorgangers van de moderne fitnesscentra, waren puur gebaseerd
op een lichaamscultus. Of het nu de bodybuilders waren met hun
buitenmodel spieren, de strakke ‘Stairmasterqueens’ (die Jason
Bateman in American Psycho zo ergerden) of de in latex
verpakte aerobicsters die hun in ‘legwarmers’ verpakte onderbenen
wulps in de lucht gooiden, zien en gezien worden was de
boodschap. De boodschap dat meer bewegen goed voor je gezondheid
kan zijn, zoals Cooper aantoonde, is pas de laatste tien jaar
gemeengoed geworden.
De jaren ’80 en het ‘ik-tijdperk’ zijn dan wel officieel dood
verklaard, toch blijft ‘ik, ik, ik’ ook dit millennium de mantra
in fitnesscentra. Volgens het onderzoek Rapportage
Sport 2006 vindt 88% van de leden van sportvereniging bewegen
voor gezondheid of fitheid het belangrijkste motief om uit de
luie stoel te komen. Bij leden van fitnesscentra is dat 64%. Ruim
de helft daarvan beweegt om een strakker en slanker lichaam te
krijgen. Sociale contacten en plezier in sporten zijn voor de
helft van de verenigingsmensen belangrijk, bij fitnessers is dat
krap een kwart.
Lichaamscult als economische factor
Is dat erg? Volgens Jo Lucassen, senior onderzoeker bij het Mulier Instituut, wordt die lichaamscultus alleen maar belangrijker. In het al genoemde fitnessvakblad BodyBiz stelt hij: (…) dat het schoonheidsideaal een steeds belangrijkere rol speelt en zal blijven spelen. Het streven naar jeugdigheid, er fysiek goed uit zien, heeft te maken met een verschuiving naar een dienstensamenleving. In deze dienstenmaatschappij, waar contacten tussen mensen een belangrijke functie hebben, moet je er gewoon goed uitzien om zaken te kunnen doen. Het is een onderdeel van je uitstraling, je imago. Het is de markt waarin cosmetische chirurgen en allerlei make-over adviseurs goede zaken doen. Op deze manier proberen we tegemoet te komen aan het schoonheidsideaal, dat daarbij ook nog eens volop in de media wordt gepropageerd. Met name daarom is fitness populair en men verwacht dat dit de komende jaren in ieder geval zo zal blijven. Het schoonheidsideaal, jong willen blijven, zijn dus ook in de toekomst belangrijke factoren.'
Tijd voor een tegencultuur?
Je zou verwachten dat het met een opgeheven vingertje maar blijven doorzaniken over het belang van bewegen, gezond eten en wat nog meer zó pc is, in het huidige tijdsgewricht wel een tegencultuur oproept. Daar is het misschien nog net te vroeg voor. Dat heeft een reden. Een subcultuur -en met meer dan 80% van de Nederlanders die fitnessen geen fok interesseert is fitness een subcultuur- hoeft niet strijdig te zijn met de dominante cultuur. Dat is wel het geval bij een tegencultuur. Een tegencultuur wordt gedragen door mensen die zich verzetten tegen de dominante cultuur of daar een bedreiging voor vormen. Via protesten proberen deze mensen de dominante cultuur te veranderen. Natuurlijk kun je het vermakelijke anti-sportboek Lichamelijke Opvoeding van Midas Dekker zien als een vooruitgeschoven post van het leger van lichaamcultushaters, als een eenzaam monument op de lege vlakte die nog geen tegencultuur herbergt, maar dat gaat misschien wat ver. Voorlopig is het motto nog ‘alle ego’s verzamelen’, parté en op naar het volgende decennium met geblokte buikjes en strakke billen.