De weegschaal liegt wel
Mensen die bladen maken, wegen hun woorden meestal zorgvuldig. Toch kopt menig vrouwenblad bij weer een nieuw dieet ‘de weegschaal liegt nooit.’ Dat klopt… tenminste, als je weet dat de weegschaal (ook die sprekende) niets zegt. Wat zegt wel iets als je wat wilt weten over je lichaamssamenstelling?
Til een fictieve, gesloten doos op en zet die op de weegschaal. Je ziet de wijzer verspringen (of de cijfers oplopen) en je weet dat die doos tien kilo weegt. Handig om te weten als je de doos wilt versturen, maar je weet niets over de inhoud. Je weet niet wat de samenstelling van die inhoud is, je weet niet of die inhoud gezond of ongezond is… je weet, kortom, niet veel dankzij de weegschaal. Dat gaat ook op als je je lichaam op die weegschaal zet. De Body Mass Index (lichaamsgewicht in kilo’s gedeeld door het kwadraat van je lengte in meters) zegt al iets meer door je lichaamslengte erbij te betrekken. Toch weet je nog steeds niets over de samenstelling van je lichaam. Menig krachtsporter krijgt bij bedrijfskeuringen het advies af te vallen, omdat hij of zij volgens de normen overgewicht heeft. In de meeste gevallen is dat niet zo. Er zijn dus betere manieren om vast te stellen hoe de verhouding tussen lichaamsvet en spiermassa is.
Huidplooimeting
Je lichaam is samengesteld uit onder meer vocht, spier-, bloed-,
en bindweefsel (de zogenoemde magere massa), vet (vetmassa) en
een skelet. Het laatste weegt tussen de zeven en zestien kilo,
afhankelijk van je bouw. Om nu de verhouding tussen vetmassa en
spiermassa vast te stellen, kun je een vierpunts of een
zevenpunts huidplooimeting laten uitvoeren. Bij de laatste wordt
met een tangetje de huidplooi bij je triceps, biceps, borst,
schouders, buik, heupen en dijen gemeten. De dikte van de
huidplooien en het onderliggende vet wordt opgeteld en aan de
hand van een tabel omgezet in een lichaamsvetpercentage.
Dat klinkt nauwkeuriger dan het is. Het resultaat hangt sterk af
van de ervaring van de persoon die de metingen verricht.
Daarnaast wordt het moeilijker meten naarmate een lichaam meer
vetmassa heeft. Bovendien is dat geknijp in je lijf met zo’n tang
niet prettig.
Impedantiemeting
Je kunt ook een stroompje door je lichaam laten lopen. Door de elektrische weerstand (oftewel impedantie) van dat stroompje te meten, kun je de samenstelling van het lichaam berekenen. Spier geleidt de stroom heel goed, terwijl dat voor vet nauwelijks geldt. Hoe meer weerstand hoe vetter je bent. Het meten gebeurt door een elektrode op de pols en enkel of op een weegplateau met voetelektroden. Deze methode is dus vrij nauwkeurig, maar heeft ook nadelen. Je moet bij zo’n meting een gemiddelde hoeveelheid lichaamsvocht hebben. Sporten, koffie, alcohol, roken, het zijn allemaal factoren die de hoeveelheid vocht beïnvloeden. Je moet dus altijd in een vergelijkbare situatie meten. Elektronische vetmeters, zoals de impedantiemeters ook wel genoemd worden, waarbij je een paar seconden in twee handvaten knijpt, zijn tegenwoordig heel betaalbaar. Er zijn sinds kort ook ‘weeg’-schalen die je gewicht, vet- én vochtpercentage uitrekenen.
Betrouwbaarheid
De meest betrouwbare methode is de onderwatermethode. Daarbij wordt de densiteit - oftewel compactheid - van het lichaam vastgesteld door bepaling van het volume volgens de wet van Archimedes. Deze wet zegt dat een object, dat in water wordt ondergedompeld, een opwaartse kracht ondervindt, die gelijk is aan het gewicht van het verplaatste water. Het soortelijk gewicht van vet is lichter dan dat van botten, vlees en spiermassa. Iemand met veel lichaamsvet zal onder water relatief minder wegen dan iemand met weinig lichaamsvet. Maar het is een niet erg praktische methode en je had vroeger ook al zo de pest aan die wis- en natuurkundigen. De vraag is dus of je je laat knijpen of dat je knijpt in een elektronische vetmeter. Beide hebben voor- en nadelen en die moet je individueel afwegen.