EN  |  FR

De theorie en de praktijk van doping

GEBRUIKERS VERSUS WETENSCHAPPERS

Als het om doping gaat, staan de experts uit de wetenschap en uit de sport meestal lijnrecht tegenover elkaar. Als het ene kamp zegt ‘zus’, dan kun je er DNP op innemen dat het andere kamp ‘zo’ zegt. Wie heeft er nou gelijk?

Sportverslaggevers, onderzoeksjournalisten, dopingjagers en farmacologisch ondersteunde wielrenners hebben zich sinds de jaren negentig van de vorige eeuw maar wat op de mouw laten spelden. Al die tijd hebben ze gedacht dat EPO voor wielrenners en andere duuratleten een effectief dopingmiddel is, maar daar klopt helemaal niks van. Als sporters beter gaan presteren door EPO, dan komt dat waarschijnlijk door het placebo-effect. De prestatieverbeterende werking van EPO stelt niks voor.

Dat is de strekking van de tientallen nieuwsberichten die op het moment dat we dit stuk schrijven rondzingen in de media. De bron van die berichten is een experiment dat Nederlandse onderzoekers, verbonden aan het Centre for Human Drug Research in Leiden, hebben uitgevoerd met amateursporters, en vervolgens hebben gepubliceerd in The Lancet Haematology.

Helemaal zeker van hun zaak zijn de onderzoekers trouwens niet. Ze testten het effect van EPO in hun laboratorium in twee tests, en in de ene werkte EPO wel en de andere niet. Maar omdat de test waarin EPO geen effect had nog het meeste leek op een parcours dat echte Tourrenners afwerken, geloven de onderzoekers dat ze hebben aangetoond dat de reputatie van EPO ‘niet is gebaseerd op de feitelijke werking’.

Of de Leidenaren gelijk hebben? Dat vragen we ons af. Wijzelf houden het er vooralsnog op dat EPO wel degelijk werkt. Farmacologisch ondersteunde wielrenners en hun begeleiders hebben veel gebruikservaring en kennen het verschil tussen een placebo en een fysiologisch effect. Ze weten heus wel wat werkt en wat niet. En bovendien is het al vaker gebeurd dat wetenschappers dopinggebruikers schamper als domme jongens en meisjes hebben weggezet , en later met een rood hoofd van schaamte hun excuses hebben moeten maken omdat ze er naast zaten.

Anabolen werken niet…

In 1990 publiceerde het Amerikaanse National Institute on Drug Abuse (NIDA) bijvoorbeeld een boek dat alle beschikbare kennis over anabole steroïden samenvatte. Research Monograph 102, heet het ding. Het staat integraal op internet, en is geschreven door wetenschappers met kennis van zaken. Op de vraag of bodybuilders meer spieren opbouwen als ze anabole steroïden gebruiken, moesten die wetenschappers antwoorden met ‘waarschijnlijk niet’. Ze vonden elf studies waarin anabole steroïden geen spieropbouwende werking effect hadden, en elf studies waarin anabolen wel degelijk leidden tot meer spiermassa. Omdat de negatieve studies door de bank genomen beter in elkaar in elkaar zaten dan de positieve, kwam het NIDA tot de slotsom dat de werking van anabolica ‘waarschijnlijk was gebaseerd op het placebo-effect’.

Elke bodybuilder had de schrijvers van dat artikel kunnen vertellen dat anabole steroïden gewoon werken. Ze zien het bewijs dagelijks om zich heen. Wetenschappers baseren zich echter alleen op wat hun collega-onderzoekers rapporteren in artikelen, en op wat ze zien in hun laboratorium. Zo ook de Amerikaanse hoogleraar William Fowler, die in de jaren zestig van de vorige eeuw ‘aantoonde’ dat anabolica niet werkten. Fowler gaf een groep studenten vier maanden lang elke dag een pil met 20 milligram methenolone-acetaat (zeg maar: Primobolan), en constateerde dat zijn proefpersonen daardoor nog geen grammetje spiermassa wonnen. Onzin dus, die anabolen.

Bodybuilders weten echter dat mannen maar in beperkte mate reageren op methenolone, en al helemaal niet op een orale dosis van 20 milligram. Maar goed, wetenschappers als William Fowler bezitten die praktische kennis niet. Sterker, het wil er bij 95 procent van de wetenschappers niet in dat er ook buiten de universiteiten en onderzoeksinstellingen mensen rondlopen die verstand van zaken kunnen hebben. Tussen ons gezegd en gezwegen: nogal wat wetenschappers zijn tamelijk arrogant.

In de leer

Minder arrogant waren de Brit David Freed en zijn collega’s. Freed was in de jaren zeventig verbonden aan de universiteit van Manchester, en publiceerde in 1975 ook een onderzoek naar de effectiviteit van anabole steroïden. Maar anders dan Fowler ging Freed eerst uitgebreid te rade bij de mannen die anabole steroïden gebruikten. Van hen leerde hij dat anabolica alleen werken als je ze in relatief hoge doseringen gebruikt – hoger dan de doseringen waarvoor ze eigenlijk waren ontwikkeld – en als je ze combineert met een eiwitrijke voeding en intensieve krachttraining. En volgens Freeds onderzoek, dat in 1975 verscheen in de British Medical Journal, werkte methandienone (zeg maar: Dianabol) in een dagelijkse dosis van 10-25 milligram wel degelijk. Pas halverwege de jaren negentig viel bij de wetenschappers definitief het kwartje, en moesten ze na veertig jaar gehakketak toegeven dat anabolen spiergroei konden bewerkstelligen.

Dopinggebruikers hebben nu eenmaal meer ervaring met de prestatieverbeterende werking van anabole steroïden, groeihormoon, insuline en EPO dan wetenschappers. Ze weten dat al die middelen alleen werken als je ze op de juiste manier gebruikt. Anabolen werken alleen als je er hard bij traint, en verhoudingsgewijs hoog in je calorieën en eiwitten zit, en EPO zal ongetwijfeld ook alleen werken als er aan bepaalde randvoorwaarden is voldaan.

Blinde vlek

Daarmee willen we niet zeggen dat alle kennis over doping uit de wetenschappelijke hoek niet deugt, en dat de dopinggebruikers en hun goeroes de wijsheid in pacht hebben. Ook de kennis van het dopingmilieu heeft een blinde vlek, en die blinde vlek is net zo groot als die van de wetenschappers. De kennis uit het gebruikersmilieu is vooral gebaseerd op de ervaringen van gebruikers die zonder al te grote kleerscheuren door hun kuren zijn gefietst. De praktische kennis van het dopingmilieu is gebaseerd op de ervaringen van de sporters die hun dopingkuren hebben overleefd, niet op de pechvogels die bezweken aan bijvoorbeeld een hart- of vaatziekte, een leveraandoening of een depressie. Die sporters lieten van de ene dag op de andere hun gezicht niet meer zien in de gym, of stapten niet meer op de fiets. Ze verdwenen uit de sport.

Een paar van hen duiken weer op in de medische literatuur, als hun artsen de moeite namen om over hun geval te schrijven. In de medische literatuur vind je inmiddels honderden van zulke case studies. Klinische registraties van pijn, misère en niet zelden verwoeste levens.

Inderdaad, nogal wat dopingwetenschappers zijn arrogant. Ze zijn net zo arrogant als de meeste experts uit het dopingmilieu, die maar blijven volhouden dat hun middelen veilig zijn, ‘als je er tenminste je hoofd bijhoudt’.