Pionieren in Preventie II: John IJzerman, arts met verstand van bodybuilding
Door Hans Wassink
Begin jaren tachtig kroop het Nederlandse bodybuilding definitief uit de schulp, aangezwengeld door successen van Berry de Mey en Erika Mes, van wie vooral de laatste landelijke bekendheid kreeg. Er werd afscheid genomen van de kleine zaaltjes, de hoempapaband en de bos bloemen voor de apetrotse winnaar, na afloop. Voor een Nederlands Kampioenschap of een Grand Prix werd voortaan de Prins Willem-Alexanderzaal van het Haagse Congresgebouw afgehuurd. Bodybuilding was populair geworden en in het straatbeeld vielen steeds vaker fysieken te ontwaren die een hoog lichaamsgewicht combineerden met een laag lichaamsvetpercentage.
Gebruikers op zoek naar begeleiding
Met de toenemende populariteit van bodybuilding steeg echter ook het gebruik van anabole steroïden en andere middelen, zoals clenbuterol, schildklierhormonen en diuretica. Medische begeleiding en/of screening van de gebruikers was er nauwelijks, zo bleek uit het rapport Lijf, Sport & Middelen, een onderzoek naar het gebruik van prestatieverhogende middelen bij jonge mensen (Vogels, e.a., 1994), waaruit naar voren kwam dat gebruikers van anabole steroïden en verwante middelen weinig medische controle en begeleiding kenden. In de daarop volgende jaren zijn er in samenwerking met enkele GGD’s een aantal kortdurende projecten geweest, waarin een speciaal spreekuur was ingericht voor gebruikende bodybuilders en fitnessers. Hoewel redelijk succesvol in het terugdringen van het gebruik van deze middelen, werden de projecten niet voortgezet.
In 2010 verscheen het rapport Dopinggebruik in de ongeorganiseerde sport, van de Gezondheidsraad, waarin onder andere het advies werd gegeven meer aan ‘harm reduction’ (beperking van gezondheidsschade bij gebruik) te doen. Het rapport verscheen een jaar na het onderzoek van de Dopingautoriteit naar Prestatiebevorderende middelen bij fitnessbeoefenaars (Stubbe, e.a, 2009), waaruit bleek dat ruim 8 procent van de fitnessers prestatiebevorderende middelen gebruikte.
Een van de leden van de adviescommissie van de Gezondheidsraad, was dr. Pim de Ronde (endocrinoloog/internist), die in 2010 begon met de Anabolenpoli, een speciaal spreekuur voor (ex) gebruikers. Inmiddels is de Anabolenpoli, die tegenwoordig in het Kennemer Gasthuis te Haarlem gevestigd is, een erkend expertisecentrum.
De praktijk van IJzerman
Sportarts John IJzerman is een begrip onder bodybuilders. Hij was een van de zeer weinige artsen waar deze sporters echt terecht konden met hun vragen en klachten, en daar zaten zeer bekende namen bij. Oud tienkamper en atletiektrainer IJzerman was al voordat gebruikers de weg naar zijn praktijk vonden, zeer geïnteresseerd in krachttraining, voeding, en supplementen. IJzerman: ‘Begin jaren tachtig ben ik eens gevraagd mee te doen aan een televisieprogramma dat over bodybuilding ging. Er vertelden ook een aantal bodybuilders over hun sport. Zo ben ik met hen in contact gekomen, en vanwege mijn interesse en ervaring met krachttraining, ook voor wat sportspecifieke blessures als schouderblessures betreft, klikte het al snel.’
Tussen 1984-2011 kreeg IJzerman in zijn sportartsenpraktijk In Bergen op Zoom jaarlijks tussen de 100-150 bodybuilders, powerlifters, en later ook free fighters.
‘Dat waren toch heel verschillende groepen. Bij powerlifters ligt het voedingsaspect ook weer heel anders dan bij bodybuilders. Het maakt een powerlifter niet uit of je zijn buikspieren ziet of niet, voor een bodybuilder is dat essentieel. Wat me direct wel opviel was, dat bodybuilders vaak een begeleider of coach hadden die ze vertelden hoe ze moesten trainen en eten, en dergelijke. Powerlifters waren technischer, preciezer ook in hun trainingsaanpak. Ze hadden ook objectievere criteria waaraan ze hun vooruitgang konden meten. Bij een powerlifter gaat het tenslotte om hoeveel kilo’s je totaal tilt. Bij bodybuilding ligt dat allemaal een stuk subjectiever, wat natuurlijk ook merkbaar is in de uitslagen, en waar vaak ook de nodige onenigheid over is. Voor free fighters is kracht en spiermassa natuurlijk ook belangrijk, maar misschien toch vooral snelheid. Dat zijn sportspecifieke zaken waar je in het advies aan sporters rekening mee moet houden.’
Deze sporters kwamen ook met vragen over gebruik van middelen en wilden dat hun gezondheid in de gaten werd gehouden. IJzerman: ‘ De meesten van hen gebruikten al prestatiebevorderende middelen en waren niet van plan dat op te geven. Dan bereik je niets door te zeggen dat het allemaal heel slecht is en dat ze per vandaag moeten stoppen. Ik bracht wel direct zaken ter sprake als aanleg, training, voeding, herstel, suppletie, en als iemand duidelijk geen aanleg had om flink gespierd te worden, dan zei ik dat ook zonder omwegen. Ik probeerde een totaalplaatje te maken en het advies daarop af te stemmen. In dat advies was mijn inzet toch altijd om het totale middelengebruik, de doseringen en riskante combinaties te verlagen door aanpassingen van het schema. De meest voorkomende dingen waren toch: te hoge doseringen anabolen, middelen uit onbetrouwbare bron, hoge doseringen schildklierhormoon, onduidelijke combinaties van middelen, soms ook een leeftstijl die moeilijk te combineren is met sport (’s nachts aan de deur staan, stappen, in combinatie met amfetamines om wakker te blijven).
Kortom, de logica van die kuurschema’s was soms ver te zoeken. Daarnaast moet je de gezonde alternatieven onder de aandacht brengen. Hoe effectief is je training, je voeding, herstel en suppletie, zijn die allemaal goed in overeenstemming met elkaar? En als je dan goed thuis bent in de materie, dan is de bereidheid tot luisteren, tot het opvolgen van je advies een stuk groter.’
Bekend is dat in de jaren negentig de zwarte markt overspoeld werd door middelen die meer of minder of een heel andere stof bevatten dan op de verpakking was aangegeven. IJzerman: dat is nog een zwaar bijkomend risico, het gevaar van ondeugdelijke middelen. Omdat ik de gezondheid van deze sporters volgde en geregeld ook bloedwaardes liet controleren van onder andere testosteron, creatinine, ureumproductie en allerlei andere waarden waaruit je kan afleiden of er schadelijke effecten optreden, heb ik soms middelen laten testen omdat ik de verwachte werking niet terug zag in de analyse van bloedwaarden. Zo ben ik wel nepmiddelen tegen gekomen.’
Gebruikers in de kou?
December 2012 verscheen het onderzoek Dopinggebruik. Een onderzoek onder huisartsen en medisch specialisten van de VvAA (organisatie voor professionals in de gezondheidszorg), waaruit bleek dat tweevijfde van de huisartsen ervaring heeft met een of meerdere sporters die doping gebruik(t)en. Bij specialisten ligt dat lager, een op de vijf. Het merendeel van de (ex) gebruikers kwam uit fitness en bodybuilding. Dit is een verdubbeling van het aantal huisartsen dat genoemd wordt in Huisarts en Doping (NeCeDo, 1998). Uit beide onderzoeken blijkt dat de kennis van huisartsen over doping gering is. En dat, stelt het recente onderzoek, terwijl bij circa een kwart van de sporters die klachten hadden als gevolg van dopinggebruik, het blijvende klachten betrof. In het rapport van het NeCeDo was 70 procent van de huisartsen wel van mening dat ze eigenlijk meer over doping zouden moeten weten.
We vragen dr. IJzerman naar zijn visie: ‘Het zou inderdaad goed zijn als huisartsen, maar ook en misschien vooral sportartsen meer kennis zouden hebben van doping en de problematiek van het gebruik van doping. Nu staan veel gebruikers, en het gaat hier vooral om mensen die aan fitness of bodybuilding doen, nog behoorlijk in de kou. Naar mijn idee zou het goed zijn als huisartsen basiskennis zouden hebben van dopingmiddelen en gebruik, dat er meer sportartsen die zich specialiseren in deze specifieke doelgroep, zodat er voor de huisarts ook meer mogelijkheden tot verwijzen zijn. Verder moet de arts voorbij de anabolen kijken, naar het psychologische aspect van waarom iemand deze middelen gebruikt of wil gaan gebruiken. We leven toch in een maatschappij waar het uiterlijk wel erg belangrijk is geworden. Ik heb in mijn praktijk toch ook geregeld sporters gezien die een psychologische afhankelijkheid leken te hebben van deze middelen. In die gevallen zou je moeten kunnen doorverwijzen of samenwerken met een psycholoog die verstand heeft van psychische problematiek of en zaken als een verstoorde lichaamsbeleving. En natuurlijk is de anabolenpoli in Haarlem een belangrijke ontwikkeling, hoewel ik daar de inzet van een sportarts mis met verstand van krachttraining, voeding en supplementen. Over de hele linie is er gewoon meer systematiek, samenwerking en onderzoek nodig. Ik ben ervan overtuigd dat je het onverantwoord gebruik van middelen dan flink kan terugdringen.’ Per slot van rekening staat in dit alles de gezondheid van de sporter centraal.